Elkaar

Ze hebben elkaar een hand gegeven alsof ze elkaar niet kennen. Dit is wel de eerste keer dat ze zich aan elkaar voorstellen. Hij noemt haar de vrouw in het rood, omdat ze iedere dag wel iets roods aanheeft, een felrode sjaal, of hoed, rode schoenen en anders zit ze altijd nog op een rode fiets. Hij vraagt zich af hoe hij in haar hoofd heet. Ze hebben elkaar vaak genoeg begroet om niet te hoeven doen alsof ze de ander niet hebben opgemerkt. Ze kwamen elkaar tegen op de markt, in het buurthuis, een keer bij een lezing in de bibliotheek en vaak op straat, waar ze ieder een andere kant op gaan. Of zij of hij is begonnen met het groeten weet hij niet meer zeker. Maar ze zijn het steeds blijven doen. Als hij een keer met een vriend liep en haar groette, werd er altijd gevraagd wie ze was, en hij zei dan de buurvrouw. Ze was geen directe buurvrouw, maar ze woonde zeer waarschijnlijk wel in de buurt. Hij heeft wel eens overwogen om een praatje te maken, en ze hebben de groet ook langzaam uitgebreid. Van een lachje, naar een knikje, naar een ‘dag’ bij het passeren, naar een opgestoken hand wanneer de ander aan de andere kant van de straat loopt en sinds kort wenst hij haar een fijne dag of een fijn weekend.