Vrijdagmiddag

Boven op het stroomkastje zit Janey, haar benen bungelen over de rand. Ze draagt witte gympen, die ook na een maand dragen nog steeds spierwit zijn. Op zondagochtend poetst ze ze met een oude tandenborstel en een sopje met Biotex. Toen ze vorige week door de regen naar huis fietste, schuimden haar schoenen.
Ze heeft een licht blauwe spijkerbroek aan met op de knie een scheur waardoor haar huid te zien is. De broek is opgerold en er is een bloot randje tussen het einde van haar broekspijp en haar schoen te zien. De pijpen zijn met twee steekjes vastgezet door haar moeder, die wilde ze niet afknippen, want ‘bij de volgende mode kan ik ze er niet zo weer bij aan knippen’ had ze gezegd. Ze draagt een licht geel T-shirt wat losjes in haar broek gestopt zit. Tegen het kastje aan leunen Sam en Mirte. Sam heeft een hand om de enkel van Janey en streelt het stukje blote vel zachtjes.
‘Ze zou hier om drie uur zijn, ik had haar nog geappt.’ Mirte moet tegen de zon in kijken als ze tegen Janey praat, ze knijpt haar ogen tot spleetjes.
Janey zucht, ‘duurt lang,’ zegt ze. Mirte giechelt zenuwachtig en laat haar vinger over de kiezels in het beton van het elektriciteitskastje gaan.

Het duurt nog zeker tien minuten voor Karin aan komt fietsen. Haar shirt plakt tegen haar lijf. Ze springt van haar fiets en laat die gewoon omvallen op de straat. Iets van het metaal blijft nog even na trillen. ‘Sorry, sorry Janey. Mijn vader gaat normaal altijd om vier uur hardlopen, nu vond hij dat we moesten praten.’
Janey schudt haar hoofd. Haar donkere krullen veren heen en weer. ‘Dus jij moest nog even bij je papa zijn.’
Karin haalt haar schouders op. ‘Ik had wel eerder kunnen gaan, maar dan gaat hij de hele tijd vragen waar ik ben geweest enzo.’

Sam laat zijn ogen over Karen heen glijden, ze is net wat kleiner dan de rest van het groepje. En draagt een felgroen shirt aan met sterren erop in plaats van de pasteltinten van de andere meisjes. Ze heeft geen bh aan, dat kan hij zien, hij weet het ook van andere dagen dat er soms net een beetje een tepel door het shirtje prikt. Hij blijft Janeys enkel aaien en luistert niet echt naar het gesprek. Soms laat hij zijn hand afdwalen naar haar kuit, de broekspijpen zijn zo wijd dat hij zijn hand er gemakkelijk een eindje in kan laten glijden. Hij voelt de stoppels als hij tegen de haarrichting in aait, hij draait zijn gezicht naar de voet, kust haar enkel terwijl hij zijn hand over haar kuit laat glijden. Janey leunt voorover om naar hem te kunnen kijken, ze giechelt. Mirte kijkt boos naar Karen.

‘Wij gaan even, Mirte en jij blijven hier,’ zegt Janey, terwijl ze van het kastje afspringt.
‘En deze dan?’ vraagt Karen met het pakje shag van haar vader in haar hand. Mirte schudt haar hoofd. Janey en Sam lopen snel de struiken achter het kastje in.
Karen loopt naar Mirte. Ze gaat naast haar staan en houdt haar het pakje shag voor. ‘Wil je?’ vraagt ze. Mirte kijkt haar aan alsof ze gek is geworden. ‘We moeten op Janey wachten,’ zegt ze.

Elkaar

Ze hebben elkaar een hand gegeven alsof ze elkaar niet kennen. Dit is wel de eerste keer dat ze zich aan elkaar voorstellen. Hij noemt haar de vrouw in het rood, omdat ze iedere dag wel iets roods aanheeft, een felrode sjaal, of hoed, rode schoenen en anders zit ze altijd nog op een rode fiets. Hij vraagt zich af hoe hij in haar hoofd heet. Ze hebben elkaar vaak genoeg begroet om niet te hoeven doen alsof ze de ander niet hebben opgemerkt. Ze kwamen elkaar tegen op de markt, in het buurthuis, een keer bij een lezing in de bibliotheek en vaak op straat, waar ze ieder een andere kant op gaan. Of zij of hij is begonnen met het groeten weet hij niet meer zeker. Maar ze zijn het steeds blijven doen. Als hij een keer met een vriend liep en haar groette, werd er altijd gevraagd wie ze was, en hij zei dan de buurvrouw. Ze was geen directe buurvrouw, maar ze woonde zeer waarschijnlijk wel in de buurt. Hij heeft wel eens overwogen om een praatje te maken, en ze hebben de groet ook langzaam uitgebreid. Van een lachje, naar een knikje, naar een ‘dag’ bij het passeren, naar een opgestoken hand wanneer de ander aan de andere kant van de straat loopt en sinds kort wenst hij haar een fijne dag of een fijn weekend.

Kliffen

Zijn vader heeft de foto zo genomen dat ze hem aan zijn moeder konden laten zien zonder berispt te worden. Otto hangt aan de rand van de klif. Zijn handen boven zijn hoofd uitgestrekt, zijn vingers omklemmen een boomwortel. Zijn vader had hem zo laten hangen terwijl hij om liep en er een tweede foto van maakte. Op de versie die in het fotoboek geplakt staat de smalle richel die op twee meter onder hem uitsteekt. Het lijkt alsof daar de grond al is. Zijn moeder zei zelfs dat het eigenlijk jammer was, hoe het nu zat, anders leek het veel avontuurlijker. Ze wist niet dat de berg terug helde, dat de richel maar veertig centimeter breed was en dat onder de voeten van Jacob zeker 30 meter niets was voor er scherp uitstekende rotsen waren om hem op te vangen als hij viel. Hij viel niet. Anders was de foto nooit in het boek geplakt.

Eetlepel

Haar moeder vroeg nooit of Roos het licht aan wilde doen, maar riep vanuit de keuken: ‘Roos doe jij het grote licht van de woonkamer aan en de schemerlamp naast de bank?’ Ze zei eetlepel in plaats van lepel, bankkussen in plaats van kussen en iedere lamp in huis had een eigen naam. Natuurlijk was er in elke kamer een groot licht, behalve in de badkamer waar ‘het grote licht van de badkamer’ al maanden een nieuw peertje nodig had.
Wanneer Roos minder specifiek was, deed haar moeder alsof ze geen idee had waar ze het over had. Zo zei Roos iedere week op maandagochtend als het nog donker was wanneer ze haar tanden moest poetsen tegen haar moeder dat ze de lamp moest vervangen. Haar moeder reageerde niet, maar bleef Roos aankijken tot dat die zo ongemakkelijk werd dat ze toch maar overstag ging en zei dat het grote licht van de badkamer nog steeds een nieuw peertje nodig had. Roos was blij dat ze niet in een groter huis met meer kamers woonden, anders zou ze het moeten hebben over het grote licht van de badkamer op de rechtervleugel van de vierde verdieping.

Toon

Frederieke is later, ze is vrijwel altijd later behalve als ze zoveel verlaat is dat ze geen tijd heeft om thuis te eten en haar eten in een bakje meeneemt naar de repetitie.
‘Ze doet geen moeite op tijd te komen,’ zegt Roos. En daar is de rest het mee eens, Frederieke is niet ijverig genoeg.

Roos wilde eerst voor de repetitie afspreken, Maaike had terecht opgemerkt dat ze wel een kwartier hadden voor Frederieke er zou zijn. Ahlem houdt zich stil, als nieuwste lid van het koor is de vreugde er onderdeel van te zijn nog groter dan de frustratie. Thea heeft het koor vijftien jaar geleden opgericht en Roos heeft nu al ruim een decennium met haar gezongen. Ahlem en Frederieke zitten er nu een paar maanden bij, nadat anderen het te druk kregen met (klein)kinderen. Ahlem houdt zich meer op de achtergrond, maar meteen was het duidelijk dat ze met Frederieke een goede solist binnen haalden. En dat is waar het nu op stuk loopt, ze moeten repeteren voor het zomerfestival. Frederieke laat het afweten.
‘Zonder haar gaat het sowieso niet door,’ zegt Roos.
‘Dat vind ik te kort door de bocht,’  zegt Maaike. ‘Een van ons kan de partij overnemen.’

Roos trekt haar wenkbrauw op naar Thea, ze hebben het eerder geprobeerd, maar juist wat hen onderscheidt van andere koren is dat ze een sterke solist hebben. Ze hebben nooit eerder zo goed geklonken.
Thea’s stem wordt ieder jaar een beetje minder en na de longontsteking van vorige winter raakt ze midden in de nummers buitenadem. Ze wil nog altijd graag schitteren op het podium. Dan maar op de achtergrond, toch staat ze er.

Woonwijk

Alle opritten lopen af naar de straat. Dat is zo gepland, zodat de boel een beetje netjes blijft. Eugene heeft de woonwijk laten realiseren, het zorgvuldig van de tekentafel door alle stappen geloodst. En alles klopt gewoon, precies hoe hij het wilde.
Zo’n oprit is handig, een volle vuilcontainer zet je net wat makkelijker aan de weg en het ontmoedigd kinderen op de oprit te spelen. Na tientallen speelgoedautootjes verpletterd te zien worden trekken ze zich terug naar de achtertuinen. Daar doet dat niets af aan zijn straatbeeld, achter de hoge schuttingen mogen ze doen wat ze willen. Ook skateboards, kinderwagens en boodschappenkarretjes kan men niet op de oprit laten staan, die is zelfs te stijl om de auto op te parkeren, waardoor de meeste buurtbewoners hem netjes in de garage moeten zetten. Bij de auto’s die langs de straat staan slaat Eugene ’s nachts de zijspiegels eraf.

Nu heeft het gesneeuwd, de auto’s kunnen de garage niet uit en groepjes kinderen sleeën van de opritten af, recht de straat op. Eugene heeft de bak strooizout al klaar staan. Vannacht gaat hij op pad, maar tot die tijd googelt hij hoe hij zo veel mogelijk kan bijdragen aan de opwarming van de aarde.

Cup

Op de salontafel staat verder niets, alleen de cup die mijn vader heeft gewonnen, als beste nieuwkomer bij een stand-upcomedy wedstrijd. Het was best wel een big deal, hij was op de radio en had in de krant gestaan. Hij heeft alles bewaard, zelfs zijn kostuum. Hij zegt dat je zoiets nodig hebt op het podium om echt even iemand anders te zijn. Hij noemt het het onderscheid tussen Wim en Willem. Wim was hij op het podium omdat hij Willem niet vlot genoeg vindt klinken. In het kostuum lijkt hij nog steeds gewoon op mijn vader.
Iedere avond komt hij naar beneden om zijn nieuwe stukjes voor te lezen. Mijn moeder pauzeert de televisie even. Hij heeft het kostuum weer aan. Soms vertelt hij een week lang variaties op hetzelfde stukje. Mijn moeder zegt altijd: Leuk Wim! Soms voegt ze daar een ‘Echt heel leuk’ aan toe.

Verkeersader

Harry draaide aan de volumeknop van de radio, dat deed hij altijd wanneer hij zich irriteerde. Het was 30 kilometer van zijn huis naar het werk, maar op de terug weg voelde het eerder als 130. Hij had al de hele dag achter zijn bureau gezeten en wilde lekker met een bord eten op de bank ploffen. Dat deden Miep en hij altijd en tijdens de afwas begonnen ze pas met elkaar te praten.
Nu zat hij weer met de radio te pielen, harder en zachter, het eind van een nummer verdween en hij hoorde het halve volgende nummer. Het was een uitdaging om dan alsnog de presentator te begrijpen. ‘Ugh,’ dacht Harry dan, ‘zo dom is dit programma dus, dat zelfs als je maar half luistert je het nog steeds kunt volgen.’
Harry vond dingen wel vaker dom, en daar werd hij boos van, dan irriteerde hij zich. Zoals aan collega’s die vergaten bijlages bij hun mails te sturen, of niet meer wisten waar ze de nietmachine hadden gelegd. Of dan de gesprekken die ze voerden, gatver, dat was pas verschrikkelijk.
Harry was het elke dag zo zat dat hij extra hard het autoportier dicht smeed. En dan ging het weer even tot hij vast stond bij het stoplicht, waar zo nodig iedereen van de snelweg de dorpsweg op moest draaien. Allemaal van die rotmensen die een sluiproute nemen. Hij had er een hekel aan, aan domme mensen, vooral als hij er last van had. Hij had er vooral een hekel aan dat hij zelf weer elke dag in die domme file stond, en naar dat domme kantoor ging, als een domme man.

Stoel

Telkens als Egbert zijn stoel aanschuift, bonkt hij met zijn knieën tegen de knieën van Marie of tegen de zittingen van de andere stoelen. Hij trapt op kleine blote voeten waardoor een van de kinderen weer begint te gillen. Hij probeert zijn benen onder de stoel te vouwen en krijgt de nagels van de kat in zijn kuit.
De tafel was een huwelijkscadeau geweest. Marie en hij hadden er jarenlang in de avond aan gepuzzeld, de puzzel aan de ene kant van de tafel en op het uiteinde nog net genoeg ruimte voor hun twee borden. Onder tafel hadden zijn voeten de hare gezocht, tijdens het wandelen hielden ze elkaars handen vast, tijdens het eten elkaars voeten. Er hadden nooit meer dan twee stoelen aan de tafel gestaan, tot Marie het tijd vond om de ruimte om de tafel te vullen.
De laatste keer dat hij probeerde te puzzelen kwam er oude appelmoes aan de stukjes. Marie had erom gelachen en haar vingers afgelikt. Egbert walgde daarvan. En toen er geen ruimte meer was om alle puzzels op te bergen, had Marie ze weg gedaan, omdat ze ze nu toch niet meer gebruiken.
Egbert voelt hoe zijn knieën stijf worden, hij moet aan tafel blijven zitten tot iedereen zijn bord leeg heeft.

Idioot

De idioot strikte zijn veters op zo’n ingewikkelde manier dat niemand het kon volgen. In plaats van een nette strik maakte hij een ingewikkelde knoop. Het werkte, daar werd niet aan getwijfeld. Niemand zag hoe de idioot die knoop er weer uit kreeg. Dat deed hij thuis in de avond. Met een spotje op de knoop gericht, haalde hij hem er heel voorzichtig uit, de perfecte afsluiting van de dag. Wanneer hij nieuwe schoenen moest kopen, liep hij op zijn sokken naar de schoenwinkel. Als er eenmaal een knoop in de nieuwe veters zat was de koop rond.
De idioot werd prima behandeld in het dorp, ja men noemde hem de idioot, maar niet op een vervelende manier. Het was immers hun idioot, een idioot die precies bij hun dorp paste. In de zomer zat hij in een versleten tuinstoel onder een boom op het kerkplein. In de schaduw van de boom speelden buurkinderen. Kinderen waren overigens de enige met wie de idioot sprak. Zelfs als een volwassene hem groette, negeerde hij dat. Ze wisten niet waarom, er werd gefluister over de pure kinderziel. Een moeder had geprobeerd om haar dochter te instrueren het aan de idioot te vragen, maar die hoorde de volwassen klank van de vraag en weigerde te antwoorden. Toen het meisje vroeg waarom, zei hij dat haar moeder haar neus uit zijn zaken moest houden.